Op 24 februari 2017 heeft ons hoogste rechtscollege, de Hoge Raad, uitspraak gedaan in een toch wel spraakmakende zaak over het gebruik van snelwegcamera’s van de politie voor de controle van de rittenadministratie van lease-rijders door de Belastingdienst.[1]
Wat was de casus?
Als een werknemer van zijn werkgever een lease-auto ter beschikking krijgt, dan dient hierover fiscaal te worden bijgeteld. De lease-auto wordt gezien als een stukje loon. Die bijtelling is een percentage over de cataloguswaarde van de auto. De bijtelling kan achterwege blijven wanneer de werknemer een sluitende rittenadministratie heeft die aangeeft dat er in een jaar met de auto minder dan 500 kilometer privé is gereden. Bij enkele Nederlanders is na controle door de Belastingdienst gebleken dat de rittenadministratie niet overeenstemde met signaleringen van de auto op locaties die zijn vastgelegd door snelwegcamera’s van de politie. De Belastingdienst heeft daarom naheffingsaanslagen opgelegd. De belastingplichtingen lieten het er niet bij zitten en hebben bezwaar gemaakt, en vervolgens beroep ingesteld. De zaak is uiteindelijk bij de Hoge Raad terecht gekomen.
Wat zegt de Hoge Raad?
Het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM, formeel: het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden) geeft ons in artikel 8 het recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Ook wel gezegd het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Dat recht is echter geen absoluut recht. Inbreuk op dat recht door de overheid is toegestaan voor de situaties zoals genoemd in het tweede lid van dat artikel (voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen), en daar zit hem nu net de crux!
De Hoge Raad bepaalt dat de wijze waarop de camerabeelden worden vergaard, verwerkt en bewaard, het privé leven van de belanghebbenden raakt. In dat geval is er een precieze wettelijke grondslag nodig, en deze ontbreekt. De Advocaat-Generaal in deze zaak (Niessen) heeft een hele grondige en systematische analyse gegeven van de wijze waarop het EVRM, den de uitzonderingsbepalingen, dienen te worden toegepast. De Hoge Raad volgt de finale conclusie van de AG wel, maar overweegt zelfs ook nog dat zelfs artikel 55 van de Awr niet een voldoende precieze grondslag biedt voor het vergaren, verwerken en bewaren van de betreffende camerabeelden. De slotconclusie is dan ook deze camerabeelden door de Belastingdienst niet gebruikt mogen worden bij de vaststelling van de naheffingsaanslagen. Twee van de drie zaken zijn voor verdere behandeling verwezen naar het Gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden; in de derde zaak heeft de Hoge Raad de zaak zelf afgedaan.
Voor vragen over dit artikel kunt u contact opnemen met mr. drs. J.M.C. Niederer
[1] ECLI:NL:HR:2017:286, 287 en 288